Detail van het middenpaneel van een polyptiek van Titiaan |
Bron
Pasen
Pasen is het belangrijkste christelijke feest in het liturgische jaar, volgend op de Goede Week. Christenen vieren deze dag vanuit hun geloof dat Jezus opgestaan is uit de dood, op de derde dag na zijn kruisiging.
In de loop der jaren zijn veel non-religieuze culturele elementen toegevoegd aan het feest waardoor het een belangrijk seculier feest is geworden. Pasen duurt twee dagen en wordt gevierd op een zondag en maandag. Beide dagen worden wel afzonderlijk eerste en tweede paasdag of paaszondag en paasmaandag genoemd.
Pasen heeft zijn oorsprong in het joodse Pesach. Tijdens het Eerste Concilie van Nicea (325) zijn de data van beide feesten officieel ontkoppeld.
Het christelijke Pasen verwijst ook naar de vijftig dagen durende periode van het kerkelijke jaar vanaf het paasfeest tot Pinksteren. De periode van het paasfeest tot Hemelvaartsdag duurt veertig dagen. Katholieken mogen gedurende de vijftig dagen durende periode hun jaarlijkse paasplicht vervullen.
De paastijd en de christelijke liturgie daaromheen heeft door de eeuwen heen vele componisten geïnspireerd tot muzikale composities. In de Barokperiode viel vooral het werk van Johann Sebastian Bach op met de Johannes-Passion, Matthäus-Passion en zijn cantates. Voor de eerste paasdag bedacht Bach de cantate nr. 4 Christ lag in Todesbanden. Voor de tweede paasdag schreef hij vervolgens de cantate nr. 6 Bleib bei uns, denn es will Abend werden.
Christendom
de christelijke traditie is Pasen, of ook wel het paasfeest, het belangrijkste liturgische feest. Op Goede Vrijdag, de vrijdag voor Pasen, herdenken christenen het lijden en de kruisdood van Jezus en met Pasen vieren zij zijn opstanding, ook wel verrijzenis genoemd, uit de dood. Pasen behoort daarmee tot de traditie van de zoenoffers, die draaien om de noodzaak van de dood voor het leven, de verzoening met het goddelijke en de spirituele ontwikkeling van de eigen ziel door beproeving.
Bijbelse geschiedenis
Volgens Matteüs 28:1-10, Marcus 16:1-13, Lucas 24:1-53 en Johannes 20:1-23.
Op Witte Donderdag is Jezus op de Olijfberg en wordt hij verraden door Judas Iskariot. Hierop wordt Hij gearresteerd door soldaten die in dienst waren van de hogepriester. De Joodse leiders wilden hem ter dood veroordelen, maar dat mocht alleen de Romeinse gouverneur, Pontius Pilatus, doen. Pilatus verklaarde echter in het openbaar niets te zien waarom Jezus ter dood zou moeten worden veroordeeld. De aanklagers bleven echter aandringen. Ook verklaarden ze dat Jezus zich 'koning der Joden' noemde en dat dit al een veroordeling zou rechtvaardigen. Pilatus kon hier niet goed onderuit komen als hij moeilijkheden met de Romeinse keizer wilde vermijden. Hij kon nog maar een oplossing zien van dit dilemma: het was traditie dat ter gelegenheid van het joodse feest Pesach een veroordeelde misdadiger gratie kreeg en het volk mocht kiezen welke dat zou zijn. Pilatus gaf nu de keus tussen Jezus en een moordenaar, veronderstellend dat het volk niet een moordenaar zou vrijlaten. Opgehitst door de leiders koos het volk echter voor vrijlating van de moordenaar Barabbas in plaats van Jezus. Jezus werd door Pilatus veroordeeld tot de dood aan het kruis. Hij waste daarbij zijn handen 'in onschuld'. Jezus werd op vrijdag aan het kruis genageld, waar hij kort voor de joodse sabbat, op de vooravond van het Pesach, stierf. Door Jozef van Arimathea wordt Jezus begraven, in een graf dicht bij Golgotha.
Heel vroeg op de zondagmorgen gaan er vrouwen naar het graf om het lichaam van Jezus te verzorgen. Ze vinden Hem daar echter niet, engelen vertellen hen dat Jezus is opgestaan. "Waarom zoekt u de levende onder de doden?" Kort daarop verschijnt hij aan Maria Magdalena. Daarop gaan de vrouwen naar de discipelen, die hen niet geloven. Toch gaan ze wel bij het graf kijken, Johannes en Petrus voorop. Diezelfde dag verschijnt Jezus aan twee volgelingen die onderweg zijn naar Emmaüs. Nadat Hij Zich aan hen geopenbaard heeft (bij het breken van het brood) haasten ze zich terug naar Jeruzalem om het de discipelen te vertellen. Terwijl ze hun verhaal aan het doen zijn, verschijnt Jezus in hun midden. Hij belooft hierbij de Heilige Geest te zenden en geeft ze de opdracht: "Zoals de Vader Mij heeft uitgezonden, zo zend Ik jullie uit."
Fresco door Fra Angelico (klooster San Marco, cel 8) |
Betekenis
Met de christelijke viering wordt, evenals met de joodse viering, de uittocht uit Egypte (de exodus) herdacht, zij het metaforisch vanuit het werk van God in en door de persoon Jezus als christus, door christenen beschouwd als de Zoon van God, de beloofde Messias, de Verlosser. Hij wordt in het Nieuwe Testament het paaslam genoemd, dat zichzelf vrijwillig liet offeren voor de verzoening van God met de mensen. Dit duidt op de symbolische betekenis van het offerlam, dat volgens de Mozaïsche voorschriften (Oude Testament, Pentateuch) en de tradities van de joodse godsdienst geofferd moest worden ter vergeving van zonden. Met de voorstelling van Jezus als het eeuwige paaslam werd in geestelijke zin een 'nieuw verbond' tussen God en mens aangeboden, gebaseerd op de genade, waarmee het oude verbond, gebaseerd op de wet, buiten werking kon worden gesteld. Wie in Hem gelooft, hoeft volgens de christelijke traditie niet meer 'onder de wet' te leven, maar valt 'onder de genade'. Deze begrippen en de verhoudingen tussen het een en ander zijn in onder meer de brieven van de apostel Paulus nader uitgewerkt.
Met het paasfeest wordt ook uitgekeken naar de verwachte wederkomst van Jezus op aarde.
Ontstaansgeschiedenis
De oorsprong van het christelijke paasfeest ligt in de joodse traditie. Het joodse Pesach (in de christelijke liturgie Pascha) is nauw verbonden met de uittocht uit Egypte, de Exodus. De viering en herdenking hiervan werd volgens het Bijbelboek Exodus de avond voor de uittocht ingesteld en is de eeuwen door in verschillende vormen bewaard gebleven. Inherent is het herdenken van de grote daden van God aan het volk Israël. Hierin ligt het idee van 'bevrijding' besloten. Dit geldt ook voor het christelijke paasfeest, zij het vanuit een andere invalshoek. In Nederland herinneren tijdens Pasen de matzes (ongerezen broden) nog aan het joodse Pesachfeest. Volgens de Thora moesten de joden vlak voor hun vertrek in opdracht van God snel brood bakken zonder daar zuurdesem aan toe te voegen (Exodus 12:8). Deze matzes worden vóór Pasen verkocht door supermarkten en tijdens Pasen gegeten door zowel joden, christenen als niet-christenen.
Pasen rond het begin van de jaartelling
In de tijd van Jezus was het Pesach, naast het pinksterfeest en het Loofhuttenfeest een van de drie belangrijke pelgrimsfeesten. Het was nauw verbonden met het Massotfeest; beide werden in feite als één feest gevierd. Van heinde en ver kwamen de mensen naar de tempel in Jeruzalem. De betekenis was nog altijd: herdenking van de bevrijding uit Egypte en hoop op de komende verlossing door de beloofde Messias.
Het laatste avondmaal door Leonardo da Vinci (1452-1519) |
Het Laatste Avondmaal van Jezus en zijn volgelingen, de discipelen, was volgens de Evangeliën een Pesachviering. Men trof de voorgeschreven voorbereidingen de avond ervoor, de viering vond 's avonds plaats in Jeruzalem, er werd wijn gedronken, brood gegeten en een loflied gezongen, het Halleel. De vereiste kruiden en het woord 'ongezuurd' (brood) worden niet genoemd, maar dat kan komen doordat de evangelieschrijvers niet per se volledig pretendeerden te zijn, bepaalde onderdelen natuurlijk aanwezig zijn dus niet genoemd hoeven worden, en men zich bij de verslagen kennelijk concentreerde op wat men voor de eerste christenen van die tijd van belang vond.
De eerste christenen
Ook de eerste christenen, van wie de meesten Joden waren [bron?], bleven aan de joodse feesten deelnemen [bron?], ook aan het Pesach [bron?]. Gaandeweg werd het voor de christenen een tijd van vooral vasten ter herdenking van Jezus' lijden en een nachtwake[bron?]. Later is een scheiding tussen de feesten gekomen, alleen al door het instellen van verschillende datums voor Pesach en Pasen (zie onder). De quartodecimanen hielden vast aan de oude manier van vaststellen van het paasfeest en werden daarom door de paus geëxcommuniceerd[bron?]. Daarnaast was er nog een stroming (de montanisten genoemd) die vond dat het christelijke paasfeest gevierd moest worden op de eerste zondag na 5 april, en een stroming die meende dat het christelijke Pasen moest vallen op de eerste zondag na het joodse paasfeest. Omdat het feest daardoor ook vóór het begin van de lente kon vallen, werden de aanhangers van deze laatste stroming de proto-paschieten genoemd. Aan een vaste paasdatum dacht amper iemand [bron?].
Lees verder
Fijne Pasen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten